Stoffen ‘zo zwart als de nacht’ kleuren zoals bij hedendaagse jeans of kleedjes het geval is, was vroeger niet mogelijk. Het gebruik van de kleur zwart bij de gewone mensen is pas meer courant geworden toen het verven van stoffen niet meer afhankelijk was van plantaardige kleurstoffen. Dan denken we aan het verven van stoffen voor bv. kapmantels, schorten, pelerines, stroken van rokken, mannen broeken of -gilets, fazen… Hoe gebeurde dat vroeger?
Zwart verven was in de Middeleeuwen geen populaire bezigheid. In het Duits heeft 'zwart verven' ongeveer dezelfde betekenis als bij ons 'zwartkijken' en dat was natuurlijk geen aanbeveling. Het verven van stoffen was zwaar en vies werk. De lakenververs moesten werken in allerlei schadelijke dampen en de geur van urine, waarmee de verf werd gefixeerd. Men gebruikte urine als “beitsmiddel”, om de verf kleurecht te maken.
Toch werd aan het einde van de Middeleeuwen zwarte kleding populair. Het begin ervan is te vinden aan het Bourgondische hof in Brussel tussen 1430 en 1500. De reden is niet helemaal duidelijk, maar waarschijnlijk werden de felle kleuren te 'gewoon' voor de hertogen van Bourgondië die in die tijd zeer snel erg machtig werden. Zwart had het grote 'voordeel' dat de ververs echt diepzwart bijzonder moeilijk konden maken. Wie kleren in een diepzwarte kleur droeg, gaf dus blijk van prestige en rijkdom en bijgevolg niet bestemd voor de massa. Grappig is dat wat begon als pure pronkzucht en een statussymbool van de Bourgondiërs was, een eeuw later door de protestanten in Noord-Nederland gezien werd als bescheiden en onopvallend. We verdenken de Bourgondiërs er eigenlijke stiekem van dat de kledij op hun portretten veel zwarter is weergegeven dan in realiteit. Het doet een beetje denken aan onze Photoshop.
De zogeheten ‘beste manier van zwartverven’ voltrok zich sinds de Middeleeuwen in twee fasen: in de eerste fase dienden de ververs de grondstof in een intens donkerblauwe ondertoon te verven. Dit gebeurde met wede (plant). In een tweede fase werd de stof, die een blauwe ondertoon had, met meekrapwortel roodgeverfd. Beide verfprocedés waren totaal verschillend waardoor het onmogelijk was om de blauwe en de rode kleurstof in één bad te verven. Als laatste stap verfde men met bruin, dat gemaakt werd uit galnoten (= knikkergal) en ijzerzouten. Het zwart verven gebeurde dus in twee of drie stappen die ieder ook weer uit verschillende stappen bestonden.
wede
meekrap
galnoten
Galnoten zijn geen noten, maar nootachtige groeisels op eikenbladeren. De galwesp legt graag eitjes op eikenbladeren. De boom probeert de eitjes in te pakken in een rond omhulsel, de galnoten. De galnoten werden van het blad afgekrabd, dan gedroogd en fijn gemaakt. Of het mooi zwart was weten we natuurlijk niet, maar duur zal het ongetwijfeld geweest zijn.
De blauwververs waren verantwoordelijk voor de blauwe kleuring. Dit waren meesterververs die de moeilijkste tak van het verven beheersten. In Antwerpen bestond er een onderscheid binnen het ververs ambacht tussen de blauwververs, zwartververs en de lakenververs (ververs van de andere kleuren). De blauwververs, (wede/indigo ververs) stonden dan ook bekend als de elite van het ververs ambacht en waren enkel hierin gespecialiseerd.
Vanaf de zestiende eeuw komt de kleurstof indigo vanuit India naar Europa en verdwijnt het gebruik van wede. Indigo bevat dertig keer zoveel kleurstof en is dus goedkoper. De kleurstof indigo werd gewonnen uit tropische planten.
Blauwhout, afkomstig van campêchebomen, die groeien in Zuid- en Midden-Amerika werd door de Spanjaarden ontdekt in de eerste helft van de zestiende eeuw. Vanaf het begin van de zeventiende eeuw werd het eveneens gebruikt om zwart te verven. Door blokken van het blauwhout te raspen, kon er kleurstof worden geëxtraheerd. Een zwaar en vies karweitje, dat van de 16de tot de 19de eeuw in rasphuizen werd uitbesteed aan criminelen en daklozen.
We weten dat er ook combinaties van indigo en blauwhout gebruikt werden, om te besparen op het duurdere indigo. Deze manier van zwartverven was in de 17e eeuw zeer populair. Het zwart verkregen met blauwhout is ‘zwarter’, intenser zwart dan de andere procedures. Door rode en gele kleurstoffen toe te voegen aan het verfbad kon de verver de uiteindelijke kleurnuance van het zwart bepalen. Het aantal keren dat een grondstof in het verfbad gaat, bepaalt duidelijk de diepte en de intensiteit van de kleur. Vele recepten eindigen met deze stelregel: ‘men moet verven tot het goed genoeg is’. Wat goed genoeg is, is natuurlijk een interpretatie die makkelijk kan verschillen van periode tot periode.
Zwart was er vroeger voor de armen én zwart was er voor de rijken; maar dit was niet hetzelfde zwart. Wie geen geld had voor dure kleurstoffen, liet zijn stoffen verven in elzenbast. Om een kilo wol zwart te krijgen, had je vier kilo van deze boomschors nodig. De kleine stukjes elzenbast lieten ze een paar dagen in water staan, dan een paar uurtjes koken en werd uiteindelijk gezeefd. Het vocht dat overbleef, werd opnieuw warm gemaakt en de wol ging erin. Wat er uitkwam, was grijszwart van kleur: niet zo mooi, maar wel betaalbaar. Wie een diepzwarte jurk of mantel wilde, moest er heel wat geld voor over hebben.
Ook bestaande kleding werd vroeger geverfd, bijvoorbeeld ten tijde van rouw. En kleding laten verven was in vroegere dagen veel goedkoper dan het kopen van nieuwe kledij. Zo was het in feite een verlengstuk van de huisarbeid. Als in die regio het spinnen en weven als huisarbeid verdwijnt, heeft ook de blauwverver geen reden tot bestaan meer.
Het namaken van kleurstoffen uit de natuur, dateert uit de periode 1850-1860. De kennis van de kleurstofchemie was beperkt, maar door het samenvoegen van een aantal ingrediënten en deze op de juiste wijze te behandelen werden kleurstoffen als mauveïne en fuchsine gemaakt. Deze kleurstoffen hadden betere eigenschappen dan veel van de kleurstoffen uit de natuur. Daardoor is het gebruik van natuurlijke kleurstoffen helemaal naar de achtergrond verdwenen.
Ook het zwart werd veel toegankelijker voor de gewone man. Het gebruik ervan voor kapmantels, schorten, mannenkledij etc. kende een grote vlucht. En dat is nog duidelijk te zien bij onze huidige volksdanskledij.
Wist je dat?
Toen men blauwe kleurstof maakte uit wede, startte de procedure op zaterdagmiddag en op maandagochtend werd het textiel opgehangen. Daardoor hadden de ververs verplicht vrij tijdens de droogtijd. Dit zou de herkomst zijn van de uitdrukking ‘blauwe maandag’.
Kapmantels en zwarte mutsjes, zoals ze sporadisch
nog in Vlaanderen rond 1930 voorkwamen, uit :
Volkskleederdrachten in Vlaanderen, P. Sterkens-Cieters, 1935.
Voor u gelezen :
Zwarter dan zwart? Historische recepten, ingrediënten en verfprocedures gebruikt bij het zwartverven van textiel in de Zuidelijke Nederlanden, circa 1500–1850. Natalia Ortega Saez in Tijdschrift Heemkunde, jaargang 9, nr. 3, 2019
www.van-dingenen-over-planten.nl , natuurlijke verfstoffen - Deel 4 Zwart ,
http://www.ethesis.net/bethune/bethune_deel_I_hfst_2.htm
www.kledingenkleuradvies.nl/blog/hoe-dronken-mannen-blauw-maakten/
www.stoffengroothandel.eu
Reactie plaatsen
Reacties