Bij de oude langgevelhoeves stonden er naast of tegenover dikwijls (een paar) kleinere gebouwen. Het kon een varkensstal zijn en een WC. Waarom stonden die aan één kant en de koeienstal aan de andere kant ?
Die twee eerste stonken het hardst en dan was wat afstand tussen de varkensstal/wc en het woongedeelte mooi meegenomen. Het ander voordeel daarvan was dat, als je van de WC kwam, je tegen de huisgenoten kon zeggen : ‘amai, dat varken stinkt weer vandaag’…
In de deur van de WC stond er een hartje. Wat was daar de betekenis van ? Het hart is nu het symbool van de liefde maar origineel was het hart het symbool van de vruchtbaarheid. De combinatie van WC en vruchtbaarheid is te vinden in het mest. De mest was nodig om je grond vruchtbaar te maken.
Ook in een alkoof (= slaapkast) vond je een hartje . Als je die slaapkast opendeed of de gordijntjes opzij schoof, zag je tegen de muur een bak hangen, met een hartje op. Vroeger moest je eerst trouwen en legde je in die bak het eerste bewijs van uw vruchtbaarheid m.a.w. uw eerste kleine. En zo is waarschijnlijk het symbool van de vruchtbaarheid overgegaan in het symbool van de liefde. Mooi toch ?
Tegen een buitenmuur van de boerderij hing er een ‘spreeuwenpot’.
In het voorjaar komen er spreeuwen in nestelen. De boer houdt het wat in de gaten en als de spreeuw jongen hun kopje naar buiten steken, is het tijd voor de boer om in actie te komen. Hij ‘steekt er een stokje voor’ (dus stokjes voor de opening). De ouders kunnen niet meer in de pot, de jongen er niet meer uit. Maar de ouders blijven ze voort voeren. Na een tweetal weken is de pot goed vol en werden de jongen er uit gehaald. Dan hadden de mensen het eerste verse vlees van het voorjaar : spreeuwensoep of pastei van jonge spreeuwen.
Was de boer (of pottenkijker) te laat, dan ‘was de vogel gaan vliegen’. Hetzelfde systeem gebeurde bij de houtduiven of bosduiven. Die maakten een nestje van maar een paar takjes zodat je de jongen goed kon zien zitten. Men deed een touwtje aan hun poot en maakte het vast aan een tak. Voor de rest was er geen omkijken aan. Na een drietal weken wilden die jongen uitvliegen en hoorde je ze fladderen. Tijd voor duivensoep.
Toch even een recept meegeven (uit het Kookboec van Antonius Magirus, 1612) :
Hoe men lijsters, vinken, spreeuwen en dergelijke in deeg moet leggen.
Deze vogeltjes moeten vooral vers zijn en droog geplukt en schoongemaakt worden. De nek en de poten snijdt men er af. Met bestrooit ze met zou, peper, gember kaneel, nootmuskaat en kruidnagel. Dan legt men ze in een pasteivorm met dunne stukjes spek ertussen, wat fijngehakt kalfsvlees , krenten en rozijnen. Als ze bijna gaar zijn, giet er dan een saus bij van pruimen of krieken, sinaasappelsap of zuur vruchtensap. Men kan ze ook gaarbakken zonder deze saus.
In een dagelijkse keuken werd er een lekkere 'potagie' gemaakt van groenten zoals bonen en erwten of wat er van groenten over is, samen met het vlees van de vogels. Het was extra krachtvoer tijdens een periode van het jaar waarin nog niet veel verse voedingsmiddelen te vinden waren.
Of hoe smaken kunnen verschillen met de tijd....
Met dank aan Jaak Reyners voor zijn verhaal.
Reactie plaatsen
Reacties