Antwerpenaren worden spottend ook wel Sinjoren genoemd. Maar wist je dat men ze ook ‘Mezenvangers’ noemde ?
Men zinspeelde dan op de talrijke gezelschappen van Antwerpse liefhebbers die er vroeger ‘met hun uil op uitgingen’ om mezen te vangen. Zo’n vereniging telde al gauw 20 à 30 man en waren gekleed als boeren met een blauwe kiel en een rode halszakdoek. Deze uilemannen hadden zo een goed alibi om te gaan nachtbraken of nachtuilen. Ze droegen allen een met lijm of teer bestreken kruk of stok. Voorop liep een koddig uitgedoste grappenmaker met de kevie (kooi van vlechtwerk) en de uil. Zingend, twee aan twee, stapten zij, onder het roffelen van een trom naar ‘den buiten’ om vogels te vangen. ‘Den buiten’ kon zijn bv. Luythaegen (nu Mortsel) of regio Wijnegem.
De mezenvangers plaatsten op een opvallende plek een gekooide of opgezette uil waar vlakbij lijmstokjes werden aangebracht. De uil maakte uiteraard het nodige lawaai in zijn kooi en de mezen sprongen zenuwachtig rond hem heen, in de hoop hem te verjagen. Door het heen en weer springen, was de kans groot dat de mees op een lijmstok terecht kwam en vast hing. De meezers schoten de hulpeloze vogel dan dood met een blaaspijp. De buit werd deels gebruikt voor menselijke consumptie of werden achteraf geschonken aan vrienden of kennissen.
Een Antwerps dagblad wist te vertellen dat in 1866 door één en zelfde vereniging tijdens een zestal uitstappen, meer dan 850 mezen werd gevangen. Een behoorlijke vangst al was niet het vangen een hoofdzaak, wel het ‘brassen’.
Ieder gezelschap had haar eigen lied, dat af en toe voor een herberg gezongen werd, voor men binnenging. De leden stelden zich op in een kring en de voorzanger, die in het midden stond, zong de coupletten waarop de anderen in koor telkens het refrein herhaalden, zoals het in de café chantants behoorde.
Wanneer de uilenmannen diep in de nacht huiswaarts togen, laveerden ze in rijen over de volledige breedte van de straat. Ze konden putten uit een grote liedjesvoorraad en bij het zingen (??) van de refreinen gooiden ze hun hoed hoog in de lucht om die op te vangen net voor die de grond raakte. Althans, dat was de bedoeling.
Elke groep had haar boetemeester, die constant met de bijdragebus onder de neus van de leden rammelde en tien centiem boete eiste als straf voor een, meestal ingebeelde, overtreding van het reglement. De leden dokten zonder morren want bij het einde van de optocht ging het strafgeld, in de vorm van bier of jenever, toch door hun keelgat.
1.Te laat komen bij het vertrek. 1 mees boete
2.Kledij de ganse dag niet in orde houden 1 mees boete
3.Vloeken of vuile praat vertellen 1 mees boete
4.Spuwen of overgeven 1 mees boete
5.Kennelijk een stuk in zijn voeten drinken 1 mees boete
6.Een vrouw kussen 1 mees boete
7. Dansen met een vrouw 1 mees boete
8. In een cafe komen waar den uil niet is binnengedragen 1 mees boete
9. De busdragers en den uilendrager anders aanspreken dan met
busdrager of uilendrager 1 mees boete
- Den uil treiteren 1 mees boete
- Den uil laten stelen 2 meesen boete
- Een pint drinken die iemand anders betaald 1 mees boete
- Te laat komen na het blazen van de trompetten 1 mees boete
- s’Avonds zijn tenu niet tijdig binnenbrengen 2 meesen boete
- Niet muzikant zijnde niet drager van een wandelstok 1 mees boete
- Alle betwistbare gevallen worden voorgelegd aan de boetecommissie , die te allen tijden gelijk heeft.
( een mees heeft een waarde van 1/3 van een euro)
De uilen kregen een naam en groeiden soms uit tot echte mascottes: als er een efficiënte lokvogel stierf, dan werd er een begrafenis geënsceneerd, compleet met kaarsen rond een katafalk en een lijkrede waarin het dier werd geloofd en bedankt. De zusterverenigingen in de naburige gemeenten werden officieel op de hoogte gebracht van het smartelijke overlijden, en dit was dan weer voldoende aanleiding voor een begrafenismaal.
Het was niet enkel in de stad Antwerpen dat er mezenvangers actief waren. Vele dorpen hadden hun mezen-vereniging. Sint-Niklaas telde in de negentiende eeuw het grootste aantal mezenvangersgilden: dertien of veertien.
Eind 1863 werd in Sint Lambrechts Woluwe een Societijd gesticht met het doel : “de broederlijkste vereeniging en het vermaek, zij zal alle vreugde verschaffen volgens de meerderheyd der stemmen." Hoe de mezen dachten over die vorm van vermaak, wordt niet vermeld in de Woluwse reglementen.
Wel bleken de vogels daar niet zozeer voor culinaire doeleinden gevangen te worden. Mezen zijn goede zangers en kleurrijke acrobaten. In vele huizen hingen kooitjes van waaruit ze de boel een beetje moesten opfleuren. Ook gingen er veel zangvogels voor de bijl omdat hun veren onontbeerlijk waren voor dameshoeden.
De Wet van 29 maart 1873 maakte een einde aan de jacht op insectenetende vogels.
Maar dat was niet het einde van de mezenvangersverenigingen. Ze gingen nog altijd op stap, meestal met een opgezette uil, en bleven hun tochten (langs de staminees) voortzetten.
Er bestaat er nog minstens één vereniging met de naam Mezenvangers (letterlijk) hoog in het vaandel. Het is een fanfare uit het Antwerpse (Wijnegem) en de muzikanten dragen nog het uniform van hun verre voorgangers-vogelaars.
Reactie plaatsen
Reacties